Voedselveiligheid in Europa opnieuw doorgelicht
door Koos van Houdt
U zag wellicht vorige week ook de beelden in het NOS-journaal over Nederlandse
aardappeltelers die hun voorraden maar verkopen voor veevoer. Ze zijn boos omdat
de grootgrutters zeggen vast te houden aan hun vaak goedkope contracten met
telers uit andere Europese lidstaten.
De Europese interne markt in de praktijk! Daarin is het gemeenschappelijk
landbouwbeleid het oudste geharmoniseerde beleidsterrein binnen de Europese
Unie. Veel later in 2002 is voedselveiligheid op Europees niveau daaraan
gekoppeld. Hoe passen deze activiteiten in het komende klimaatbeleid en de
circulaire economie. En vallen we niet terug in ‘voedingsnationalisme’?
Morgen, woensdag 20 mei presenteert de Europese Commissie nieuwe voorstellen in
het kader van de voedselveiligheid. Dat beleid moet voldoen aan de eisen die
worden gesteld in de Green Deal en de circulaire economie, zoals die door Frans
Timmermans samen met een aantal collega’s worden ontwikkeld. Heel veel nieuws
zal dat ook weer niet opleveren.
Want voor voedselveiligheid is al in 2002 het Europese agentschap voor
voedselveiligheid opgericht. Gevestigd in de Italiaanse stad Parma, de stad van
de Parmezaanse kaas en de Parmaham.
Dat hebben de Italianen nog te danken aan hun voormalige premier en voorzitter
van de Commissie Romano Prodi (1999-2004). Het is het bureau dat voor u werkt
onder de Nederlandse slogan ‘van boer tot bord’ en de Engelse versie van ‘farm
to fork’ of van ‘field to fork’.
Hoe dan ook, mond- en klauwzeer MKZ en gekke koeienziekte BSE zijn
sindsdien verder weg dan ooit. Hoewel boeren in Nederland zich nog steeds de
angst herinneren uit de eerste jaren van deze eeuw. Het bureau heeft in alle
stilte de afgelopen tijd ook onderzoek gedaan naar de veiligheid van ons voedsel
in verband met het coronavirus. De boodschap is nog steeds dat we veilig onze
boodschappen in de supermarkt kunnen halen. Daarvoor moeten boeren bij hun
bedrijfsvoering wel aan allerlei voorschriften voldoen.
Aardappels of melk uit Polen zijn daardoor net zo veilig als die uit Nederland.
Maar wel vaak goedkoper. En op de prijs mag geconcurreerd worden. Dat is
essentieel voor een zuivere werking van de Europese interne markt. Morgen
krijgen we vooral iets te horen over de standaarden voor dat voedsel in het
kader van het klimaatbeleid en de circulaire economie. Maar daarvan is het
onduidelijk wat dat betekent voor de prijsvorming.
Kan productie en transport uit Polen of Spanje leiden tot lagere prijzen
dan het kopen en eten van voeding van bedrijven uit de buurt? Koop regionale
waar, dan helpen we elkaar! Maar de supermarkten drukken vooral de prijzen en
laten de boer in relatieve armoede achter? Dat zijn de bekende problemen.
Maar in deze tijd van wereldwijde coronacrisis is in Brussel ook een stevig
debat ontstaan over wat wordt omschreven als ‘voedingsnationalisme’. Mensen die
er verstand van hebben, vrezen dat de Europese interne markt straks niet meer
functioneert en dat de lidstaten teveel voor eigen gewin zijn gegaan. Met een
moeilijk woord: protectionisme. Lidstaten beschermen dan hun eigen nationale
markt door de grenzen te sluiten voor de productie uit andere lidstaten.
Je kunt dat mooi verbloemen, wanneer die grenzen toch al dicht zitten vanwege de
coronacrisis. Maar dit soort van nationalisme kan ook op een andere manier vorm
krijgen. We zien dat Nederland in Brussel opnieuw de gebeten hond lijkt te zijn
geworden. De Europese internetkrant Politico publiceerde tijdens de voorbije
weekwisseling daarover een analyse.
Daaruit blijkt dat in vele landen jaloers wordt gekeken naar de ‘diepe zakken’
van Wopke Hoekstra. Waarom, zo luidt de klacht, heeft de Commissie de
Nederlandse staatssteun van 650 miljoen euro voor de eigen landbouw goedgekeurd?
Lang niet alle lidstaten hebben het geld om de eigen landbouw op die manier een
extra steun in de rug te geven.
Natuurlijk zijn wij in Nederland blij dat we onze sierteelt van bloemen, onze
teelt van aardappels en groente en onze visserij daarmee hebben overeind
gehouden. Helemaal terecht is die klacht niet. Zeker acht andere Europese
lidstaten, waaronder Frankrijk en Oostenrijk hebben vergelijkbare nationale
steunpakketten kunnen maken.
Maar opvallend was dat het daarbij om veel geringere bedragen ging dan het
steunpakket van Nederland. Het ondersteunt allemaal de gedachte dat het
gemeenschappelijk landbouwbeleid door de coronacrisis de beste tijd heeft gehad.
Maar LTO-adviseur Klaas Johan Osinga, die als lid van het Economisch en
Sociaal Comité, een adviesorgaan van de Europese Unie (zeg maar: de Europese
SER) van de hoed en de rand weet, ziet dat anders. Politico vroeg hem om zijn
commentaar op deze klacht.
Hij zei tegen deze krant: “Dit Nederlandse hulppakket zorgt er juist voor dat een
deel van de nationale aardappelvoorraden van de markt wordt gehaald. Dat helpt
aardappeltelers in andere lidstaten alleen maar om hun marktaandeel overeind te
houden.”