#Nieuws & Actualiteiten

Europese begroting: Wat een half kopje koffie per dag en 1000 miljard euro met elkaar hebben te maken

Koos likes

(a play in four acts about the European treasury)

• How much is in the jar and is that a lot?

The premiere will take place on May 2, 2018. But there have already been all kinds of try-outs.
On that day, the European Commission will start negotiations on multiannual figures for the European Union. The play will run for at least a year and we can all follow it if we want.

However, we do not want that, because who is interested in European money flows? We often don’t even have that when it comes to our own municipality’s money. The idea that these negotiations should be concluded before the European elections of 23-26 May 2019 is therefore a bit exaggerated. It’s nice to present the result to the voters for assessment. But if these figures are intended for the years from 2021 onwards, there will not be enough political pressure in the spring of 2019 to achieve results. Nevertheless, you never know.

It’s about a pot of money, of which we don’t yet know exactly how big it is. But to determine the thoughts: the first offer from the European Commission will be around 1000 billion euros. Is that a lot of money? To this end, the coffee index was recently developed in interviews. The European Union runs on the cost of half a cup of coffee a day for all 450 million inhabitants of (soon) 27 member states. Now, with the United Kingdom still in our midst, that’s about 510 million inhabitants.

To be able to contain the amount the following:
The pot in question is intended for seven years. This amounts to EUR 140 billion per year. The Dutch state treasury for 17 million inhabitants alone is almost twice as much money every year. In 2018: 277 billion euros.

To mention another number. The balance sheet of the European Central Bank contains an amount of almost 4000 billion euros in purchased sovereign debt from the member states.
When you see the amount like this, you think it is a staggering amount. Our political leaders are therefore putting on stern and frugal faces. But it’s actually not much at all: it’s an investment of about one percent of what we earn together. It is intended to strengthen our economy and make our lives within the European Union safer.

• The political nature of the debate on the multiannual figures

Negotiations on the multiannual figures continue for the most difficult and bloody within the European Union. At the end of a long night, the Heads of Government – it is said – were at each other’s throats. There are damaged reputations and holes in the hands. Once – in 1993 – the then Dutch ministers Lubbers and Kok were reproached by the opposition in the House of Representatives “for letting the billions fly out of the window”.

In reality, that’s all a bit of an exaggeration. Compromises are always found on monetary amounts. The Netherlands always puts on a frugal face. Our government is always afraid that we will not lose half a cup of coffee a day, but a whole cup of coffee. Let’s go to the terrace, folks!

Er is wel een ander belangrijk punt, dat moet worden genoemd. Wil je dat de Europese Unie zich met zo weinig mogelijk zaken bemoeit, dan probeer je tijdens deze onderhandelingen de financiële basis onder bepaalde activiteiten te ondergraven. Vind je echter dat de Unie meer en andere taken op zich moet nemen, dan ben je wel voor een begroting met een omvang zoals voorgesteld door de Commissie of nog iets meer. Op dit moment zijn 20 lidstaten wel voor enige groei van de Europese uitgaven. Daaronder dwarsliggers als Polen en Hongarije. Een veel kleiner aantal, waaronder Nederland, wil zuiniger aan doen. Maar die landen betalen dan ook meer aan de Unie, dan dat ze via allerlei beleidsplannen weer terug krijgen.

• Waar gaat het geld naar toe?

Ieder jaar gaat het meeste geld naar twee belangrijke Europese beleidsdoelen.
Vanaf het begin, nog uit de tijd van Sicco Mansholt (Nederlands minister van landbouw tussen 1948 en 1958 en daarna tot 1973 lid van de Europese Commissie voor landbouw) stamt de gedachte dat het alles of niets was. Mansholt wordt de architect genoemd van het Europese landbouwbeleid. Het was “harmoniseren” of niets. Landbouw werd voortaan Europees gedaan en alle geld dat daarvoor nodig was, werd dus ook via de Europese begroting verdeeld over de boeren.

Daarom is de 50 miljard per jaar voor de hele Europese Unie eigenlijk helemaal niet zo’n hoog bedrag. De vertekening (vroeger meer dan 50% van de hele begroting, nu nog rond 35%) komt doordat voor alle andere begrotingsposten het noodzakelijke geld mede via de begrotingen van de nationale lidstaten loopt.

Een tweede grote post voor de Europese begroting betreft de uitgaven voor investeringen in de economie en het betrekken van ook verder weg gelegen en armere regio’s bij de gemiddelde Europese welvaart. Dit heet: structuurbeleid. Ook nieuw beleid inzake klimaat, digitalisering en wetenschappelijk onderzoek valt hieronder. Hier gaat het om wat we altijd ‘Europese subsidies’ noemen. Nu al zo’n 60 miljard euro per jaar.

Maar wil je subsidie, dan zal je als nationale overheid, als provincie of als gemeentebestuur ook zelf geld bij moeten leggen. Dat heet co-financiering. Het geld dat daarvoor nodig is, mag ook van bedrijven en instellingen zelf komen. Het komt erop neer, dat een Europese subsidie helpt, om goede doelen als energietransitie, klimaatbeleid, digitalisering en werkgelegenheid voor jongeren te bevorderen. Maar de Europese Unie kan en wil dat niet alleen doen.

Voor Nederland geldt: als je zuinig aan wilt doen, dan moet je hier bezuinigingen zoeken. Maar dan geldt ook dat je minder geld vanuit de Europese Unie voor deze doelen terug ziet. Minder steun in de landbouw, minder regionale subsidies. Kortom, met zuinigheid en spijt, kweek je luizen als kamelen.

De rest van de begroting gaat naar nieuwe doelen, waarover in de afgelopen jaren overeenstemming is bereikt. Het gaat dan om samen als Europese lidstaten wapens ontwikkelen en kopen (dat is veel voordeliger dan wanneer de lidstaten dat afzonderlijk doen), het opvangen van de toegenomen stroom aan migranten uit Syrië, andere landen uit het Midden-Oosten en Afrika. Ook het werken aan volwassen relaties met veel landen in Afrika vergt het nodige aan geld uit de Europese kas. Wil je hierop bezuinigen, dan moet je als lidstaat naar de eigen nationale begroting kijken. Meer en beter financieren via de Europese kas, betekent minder uitgaven voor datzelfde doel op de eigen begroting. Dat is de reden dat vele lidstaten wel met enige groei van de Europese uitgaven kunnen leven.

• Hoe komt de Europese Unie aan z’n geld

Zoals de gemeente geld ontvangt uit de onroerende zaakbelasting, de provincie uit de opcenten voor de motorrijtuigenbelasting en het rijk uit onder meer de inkomstenbelasting en de omzetbelasting, zo zou de Europese Unie eigenlijk zijn eigen soort van belastingen moeten hebben. Maar het woord ‘Europese belastingen’ komt in het Europese Verdrag niet voor. En veel lidstaten ervaren dat ook als vloeken in de kerk.

Dat is van ouds niet zo geweest. In de jaren vijftig van de vorige eeuw kenden we als eerste loot aan de stam de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Op het hoofdkantoor van deze instelling in Luxemburg waren een paar ambtenaren belast met de administratie. Zij schreven ieder jaar een factuur uit aan de betrokken bedrijven in deze sector. Die betaalden netjes hun heffing en daarvan kon deze organisatie draaiende worden gehouden. Dat werd ook wel omschreven als: Europa moet zijn eigen broek ophouden.

En dat kon. Rond 1970 wilde het, toen nog niet rechtstreeks gekozen, Europees Parlement toch enige indruk maken bij de gewone mensen in de lidstaten. Onder leiding van de Nederlander Harrie Notenboom, die ook financieel specialist was van de KVP-fractie in de Tweede Kamer tijdens de Nacht van Schmelzer, werd iets nieuws bedacht. Het mocht geen ‘belasting’ heten. Maar wel kende het Verdrag het begrip ‘eigen middelen’. Min of meer hetzelfde, maar soms moet je politieke problemen met een taalkundige vondst omzeilen.

Welnu, Notenboom en zijn financieel onderlegde collega’s in het Europees Parlement ontwikkelden een stelsel van ‘eigen middelen’, waardoor de Europese Gemeenschappen hun eigen broek konden ophouden. De berekening was als volgt. Als de boeren werden aangeslagen via agrarische heffingen en de burgers via een klein deel (0,6 tot maximaal 1 procent) van de omzetbelasting, dan zouden de Europese Gemeenschappen daarvoor hun werk kunnen doen. In taal voor gewone mensen: koop je een kopje koffie op het terras of een zak aardappelen in de supermarkt, dan zie je op het bonnetje staan, hoeveel van de prijs is bestemd voor de Europese kas. Heel weinig!

Daar had je dus al die koffie-index. Het was alleen technisch moeilijk uit te werken. Want om met die ouderwetse kassa’s de serveerster of de kassajuffrouw met de hand te laten uitrekenen en opschrijven hoeveel 0,6% van de btw zou zijn en dat op alle bonnetjes te vermelden, dat ging toch wel ver. De rijen voor de kassa zouden te lang worden.

Dit was niet de reden waarom de ‘eigen middelen’ uit beeld verdwenen. De reden was dat de Europese Unie in de ogen van de regeringsleiders op die manier te zelfstandig zou worden ten opzichte van de lidstaten. Dus werd halverwege de jaren tachtig ingegrepen. De Europese Unie werd voortaan voor een belangrijk deel betaald uit de contributies van de lidstaten. Want: wie betaalt, bepaalt. Het gezucht en gesteun van Nederlandse ministers over die hoge contributies voor de Europese Unie is dus voor een belangrijk deel een gevolg van dit toneelspel.

Ondertussen lijkt ‘Notenboom’ alsnog weer financieel tot leven te komen. Belangrijke mensen binnen de Europese Unie, waaronder onze ‘eigen’ Frans Timmermans hebben via hun deelname aan een adviescommissie van de Italiaanse hoogleraar Mario Monti uitgelegd, hoe vanaf 2021 weer ‘eigen middelen’ deel kunnen uitmaken van de financiering van de Europese Unie. Voorzitter Monti zei daarover bij de presentatie van zijn rapport: alle lidstaten zullen uiteindelijk inzien, dat deze voorstellen in hun eigen voordeel uitpakken.

Als Nederland dat niet wil, dan is dat vooral een teken dat ons land eigenlijk liever zonder Europese Unie verder zou willen. Maar ook in Den Haag overheerst altijd het realisme: Met de Europese Unie willen we niet, zonder de Europese Unie kunnen we niet. Twintig tot dertig procent van de Nederlanders wil eigenlijk wel zonder Europese Unie. Een waanidee! We zullen ons schijntje aan de Europese Unie gewoon blijven betalen.

Europese begroting: Wat een half kopje koffie per dag en 1000 miljard euro met elkaar hebben te maken

Het Vietnamese sprookje van Ha Long Bay

Leave a comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *