Coronatijden: Geraakt in het Portugese Tavira
door Peter-Vincent Schuld & Christel Dubos
Vandaag het tweede verhaal over Europa in corona-crisis.
Het is zover. De Europese Commissie heeft een overeenkomst bereikt met Pfizer die
in samenwerking met BioN-Tech een vaccin heeft ontwikkeld tegen het agressieve
virus dat onze wereld al een goed jaar in de greep houdt. Niet dat iedereen zich
wil laten vaccineren, maar de mogelijkheid gaat ontstaan.
Het gaat om 300 miljoen doses die evenredig worden verdeeld over de Europese
lidstaten. In bestuurlijk opzicht betekent dat er licht is aan het einde van de
tunnel van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Zelden was onze Europese
samenleving zo tot op het bot verdeeld tussen voorstanders en tegenstanders van
een restrictief beleid. Inperkingen van vrijheden waren en zijn niet altijd even
proportioneel of hadden geen of nauwelijks een medisch te legitimeren basis.
Daar zijn de laatste woorden in Europa nog niet over gevallen. Linksom of
rechtsom, het virus heeft niet alleen fysiek toegeslagen maar ook mentaal, met
alle gevolgen van dien.
Ons redactieteam bevond zich kort voor de nieuwe beperkende maatregelen in
Portugal, onder meer in het Portugese Tavira, niet ver van de Spaanse grens. Een
plaatsje dat in trek is bij toeristen. Het is een gemeente amper 30 kilometer
van de Spaanse grens. Er wordt tussen Spanje en Portugal, zeker in de grensregio
nauw samengewerkt in “Interreg-verband”, hetgeen wij bij ons in Nederland en
België kennen als “Euregio”. maar de samenwerking was en is overal ver te zoeken
gedurende de corona-crisis.
Grenzen gingen op slot bij de eerste lockdown. Nu is het in de aangrenzende
Spaanse autonome regio Andalusië zover dat hun burgers de gemeentegrenzen niet
eens mogen overschrijden, laat staan de landsgrenzen. Zeker de Spaanse provincie
Huelva die ook in de autonome regio Andalusië ligt is tijdens de 2e golf
overspoeld geraakt met besmettingen.
In een tijd waarin je niet het hele gezicht van mensen kunt “lezen” en dus
beperkter emoties of gevoelens van mensen hun gezicht kunt aflezen gaan we
tijdens het observeren af op de ogen.
Door het stadje heen lopende stuiten we op een Indiase sikh die aldaar zijn
restaurantje runt met traditionele Indiase gerechten. De man staat buiten met
zijn eveneens traditionele doek om zijn hoofd en getooid met zijn mondkapje. De
combinatie van beiden geeft passant die wellicht niet op ogen let een wat
unheimisch gevoel.
Het terrasje is leeg, terwijl andere zaken toch het nodige cliënteel hebben. We
raken met de man aan de praat. Een hartelijke kerel van middelbare leeftijd die
het in deze economisch moeilijke omstandigheden alles behalve makkelijk heeft zo
hij zelf aangaf maar zoals we ook zelf konden waarnemen. Het voornoemde lege
terras van de Indiase sikh tussen de gevulde terrassen van andere
horeca-ondernemers voelt wrang.
Maar is de corona-crisis de enige reden? Nee helaas niet. Door onzorgvuldige
berichtgeving en nalatige duiding in andere media worden Indiase sikhs omwille
van hun baard en tulband vaak gehouden voor fundamentalistische en radicale
moslims, wat ze zeker niet zijn. Het zijn zelfs helemaal geen moslims. Het zijn
gewoon sikhs. De man doet zijn mondkapje even af en wat verschijnt er? Een warme
blik van iemand die je zo als buurman zou willen hebben. In een wereld waar
iedereen uiterst scherp (soms helaas noodzakelijk) tegenover elkaar staat is
zijn lach een verademing. Vandaag de dag kunnen we in veel landen alleen aan de
ogen zien of iemand lacht of niet. Maar voor velen is er niks te lachen.
In de late uren zetten wij zonder camera onze zoektocht voort naar mensen in de
avond. Soms kan de camera contacten met mensen hinderen. We parkeren onze auto
en vanuit een venster worden we aangesproken door een oudere dame. Zij en het
venster zijn met elkaar vergroeid geraakt sinds het uitbreken van de
corona-crisis. Aurelia heet ze en ze is 85 jaar. Haar zoon, die oh zo bang is,
en hoe begrijpelijk, heeft zijn moeder “verboden” om zich op straat te begeven
omdat hij angst heeft dat zijn mama besmet raakt en hij daardoor zijn moeder
verliest. Vader was al enige decennia terug overleden. Het hoogbejaarde
moedertje is verdrietig. Niet omdat ze niet buiten mag, want ze begrijpt de
beschermende liefde van haar zoon. Ze is verdrietig omdat ze zo weinig contact
heeft met andere mensen. Niet iedere passant is bereid tot het maken van een
praatje en je merkt op straat dat veel mensen de onderlinge sociale contacten
met elkaar mijden. Het bejaarde moedertje draait tot onze vermakelijkheid de
posities even om. Ze had zomaar nog steeds in ons vak kunnen stappen. Zij is
degene die vragen aan ons stelt. Ze wil weten waar we vandaan komen, wat we hier
doen en waarom we juist Tavira kozen om verslag te doen. Ze vraagt honderduit en
blijkt op haar hoge leeftijd zelfs enige woorden Engels machtig te zijn, maar
gelukkig kunnen we het meeste in haar moedertaal communiceren. Aurelia vertelt
dat ze de hele dag voor het raam zit om te kijken wat er zoals gebeurt in deze
barre tijden. Zelf is ze niet bang, wel voorzichtig zegt ze. Maar toch gaat ze
de communicatie met al die vreemde mensen niet uit de weg integendeel. Ze
vertelt dat ze de situatie zo onwerkelijk maar wel zorgelijk vindt en ze vindt
het nog vervelender dat haar buitenwereld beperkt blijft tot de mensen die haar
frequent bezoeken zoals haar zoon en een goede vriendin van. In de wat ouderwets
ingerichte woonkamer van het kleine huisje staat een Portugese televisiezender
op het nieuws afgesteld. Het bruine houtwerk van kasten, deuren en deurstijlen
maken haar woonkamer wat klein en op het eerste gezicht bedompt maar er hangt
zelfs waarneembaar vanaf de buitenzijde door het venster heen een huiselijk
“oma’s sfeer”. Ondanks dat ze wat slecht ter been is en haar wereld beperkt is
tot haar huisje laat Aurelia zich niet belemmeren in het leven. De klok was druk
bezig om het uur van twaalf te bereiken en Aurelia zag er echt wat vermoeid uit.
Wat wil je met al die indrukken? Met een handkus namen we afscheid. Wellicht
zien we elkaar ooit nog in dit leven.
Enkele uren voorafgaande aan deze ontmoeting waren we nog terecht gekomen in een
kleine corona-clash tussen een Portugese uitbaatster van een restaurant en haar
donkere kelner oorspronkelijk afkomstig uit de voormalige Portugese kolonie
Guinee-Bissau. Voor alle duidelijkheid, de “ruzie” had op geen enkele manier
enige relatie tot het verschil in huidskleur of afkomst. Integendeel. Bij
aankomst in het restaurantje in Tavira gingen we zitten en werden op een uiterst
vriendelijke manier ontvangen door kelner Jaõ. Nadat hij onze bestelling
(eenvoudige maar heerlijke Portugese gerechten) had opgenomen en naar binnen
ging ontstond er een woordenwisseling tussen de werkgeefster en Jaõ. Het ging er
hard en luid aan toe en Jaõ kreeg de mantel uitgeveegd waarbij de Portugese
woorden zo snel over tafel gingen niet alles goed konden volgen. De eerste
indruk was dat Jaõ werd uitgekafferd wegens disfunctioneren. De klanten op het
terras bij het restaurantje, allen niet-Portugezen stoorden zich aan deze ferme
woordenwisseling. Wij maakten uit de woorden die gewisseld werden op, dat niet
de disfunctie op zich de oorzaak van het probleem was, maar omdat Jaõ zich ziek
voelde met corona-symptomen, en daarom disfunctioneerde. Jaõ wilde niet stoppen
met werken zo we konden opmaken. De verdiensten zijn in de Portugse horeca noch
voor de uitbaatster noch voor de kelner erg hoog. Maar het is natuurlijk wat
“apart” als iedereen van deze ‘clash” kan meegenieten. Jaõ had omwille van zijn
correcte bediening al meteen onze sympathie gewonnen, maar dat neemt niet weg
dat ook de uitbaatster het recht heeft om sympathie of begrip te verkrijgen.
Maar in corona-tijden een ziek personeelslid te laten werken in een restaurant is
natuurlijk niet verstandig. Omdat we als journalisten nieuwsgierig zijn en
altijd de andere kant van een verhaal willen horen spreken we de uitbaatster aan
die Maria blijkt te heten. We vragen waarom er zo’n ophef en zo’n clash was
ontstaan. Moederlijk legt Maria uit waarom ze Jaõ naar huis wilde sturen. Ziek,
corona-symptomen en Jaõ wilde van geen opgeven weten. Onder het “genot” van een
kop koffie spreekt Maria over de harde tijden en dat zij zich zorgen maakt over
haar kelner, over haar bedrijfsvoering, en over de willekeur bij de politie die
de coronaregels handhaaft. Maria staat duidelijk onder stress. Toch is ze blij
dat ze even haar verhaal kan doen, al is het verhoudingsgewijs kort. Verward mag
je Maria niet noemen, wel deels over haar toeren. De druk lag bij haar nog hoger
omdat haar dochter hoogzwanger was en ieder moment kon bevallen. Als we de
volgende dag, eveneens laat in de avond weerkeren om te kijken hoe het gaat,
krijgen we het goede nieuws dat Jaõ negatief op corona getest is maar wel thuis
moet uitzieken.
Ze hekelt de wispelturigheid bij de overheid qua maatregelen. De ene week is het
“zus” en de andere week is het “zo’. Zo stelde het Portugese directoraat voor de
volksgezondheid eerst dat mondkapjes schijnveiligheid vormden, om nadien deze te
verplichten in binnenruimtes aldus Maria.(thans ook onder diverse omstandigheden
in de open lucht -red pvs). Geëmotioneerd vertelt Maria dat ze niet hoeft te
rekenen op enige steun van de overheid en ze voelt zich aan haar lot
overgelaten. Over de socialistische premier Costa en zijn regering heeft ze geen
goed woord over en noemt hen leugenaars. Hier spreekt duidelijk een vrouw die
getergd is door (rechts)onzekerheid en een totaal wantrouwen in het openbaar
bestuur. De wanhoop is van haar gezicht af te lezen.
We keren de volgende dag terug naar een ander deel van het stadje. Een oudere
vrouw, slecht ter been, met een gebogen rug wordt duidelijk gehinderd in het
vrij ademen door het mondkapje. Ze loopt met haar hondje een kioskje binnen om
wat te halen. Het beeld heeft een apocalyptisch karakter.
Op het terras waar we zitten werkt een ober die uit de Oekraïne afkomstig is. Hij
heeft zich het Portugees goed eigen gemaakt, zoals we vaak zien bij Oekraïners
en de Russische buren als ze in het buitenland werken. Dima is zijn naam en hij
herhaalt in grote lijnen hetgeen Maria, de eigenaresse van het restaurantje van
gisteren en eergisteren tegenover ons reportageteam verklaarde. Ook hij vertelt
ons dat het zo echt niet meer verder kan en dat de lokale economie deze crisis
maar moeilijk te boven zal komen. “Het is al diep in het naseizoen en het
verlies valt niet meer goed te maken”. Met een ferme vinger wijst Dima naar
China als de schuldige die uit de naar zijn mening door hen veroorzaakte
catastrofe nu een slaatje willen slaan. “Het is de Chinezen te doen om ons
economisch kapot te maken” vervolgt Dima, om de eindigen “ze nemen hier van
alles over”. Tja, toegegeven moet worden dat Chinezen voornamelijk met winkels
in huishoudelijke goederen en/of goedkope kleding in Portugal (loja Chinesa) en
Spanje ( mercado Chino) inderdaad een fiks deel van de markt in handen hebben.
Op de terrassen rond ons zitten toeristen al dan niet uitgedost met een
mondmasker. Het publiek bestaat veelal uit ouderen die niet gebonden zijn aan
het hoogseizoen. De sfeer is redelijk ingetogen. Van een echte vakantiesfeer is
in de verste verte geen sprake. Europa is nog steeds in crisis.
Toeristenwinkels proberen een beetje de schade in te halen door rekken met
mondmaskers te etaleren en te verkopen. Of er nu een vaccin is of niet, de
economische rampspoed zal nog lang voortduren. Maar in theorie is alles wat
materieel van aard is, te vervangen, een mensenleven niet. Ook niet als een mens
geveld wordt door de lichamelijke of psychische gevolgen van alle restricties en
de financiële malaise. Het leven zoals het is.